• pon·ti·fi·caal
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘opperpriesterlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1586 [1]
  • uit het Latijn met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pontificaal pontificaler pontificaalst
verbogen pontificale pontificalere pontificaalste
partitief pontificaals pontificalers -

pontificaal [3]

  1. zeer plechtig, met veel poespas, in volle luister
  2. heel uitdrukkelijk, heel erg op de voorgrond staand
    • "Ik werd er gewoon helemaal naar van toen ik het zag hangen". Coba Kobesen uit Hengelo is inmiddels weer helemaal vrolijk, maar toen ze enkele weken geleden 'haar' bibliotheek in Hengelo inliep sloeg haar de schrik om het hart. In het kader van een campagne die in het teken stond van kleuren, hing er pontificaal een foto van stierenvechters in de bieb. [4] 
    • Menig Trump-aanhanger ziet het als het zoveelste voorbeeld van 'Trump-bashing'. Volgens anderen geeft het verhaal over de nepcover van Time, met Donald Trump pontificaal in beeld, aan hoe zuur de verhoudingen zijn tussen de president en de media. Maar liefst 1.628 woorden wijdde kwaliteitskrant The Washington Post dinsdag aan een verhaal waarin werd aangetoond dat in vier van Trumps 17 golfclubs ingelijste nepcovers hangen van het weekblad. [5] 
96 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]