polygaam
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·ly·gaam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met meer dan één persoon getrouwd’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
- met het voorvoegsel poly- en met het achtervoegsel -gaam [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | polygaam | polygamer | polygaamst |
verbogen | polygame | polygamere | polygaamste |
partitief | polygaams | polygamers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
polygaam [3]
- met meer dan één partner
- gemengdslachtig
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord polygaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "polygaam" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "polygaam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ polygaam op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be