• poë·zie·re·gel, po·ezie·re·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord poëzieregel poëzieregels
verkleinwoord - -

de poëzieregelm

  1. (dichtkunst) reeks woorden uit een gedicht die als een zin worden aangehaald
     In de opening van het boek met lente en het einde met herfst en daartussendoor de hoofdstukken in Suriname, benoemd als natte en droge tijd, geeft Roemer invulling aan de poëzieregel van de eerste bladzijde: de jaargetijden verdringen elkaar voortdurend.[1]
  2. (dichtkunst) conventie waaraan een gedicht hoort te voldoen
     Volgens de ‘regels’ van de alexandrijn moet er na de derde jambe, dus midden in de versregel een cesuur (rust) komen. Focquenbroch overtreedt die ‘poëzieregel’ o.a. door de komma in vers 3 achter top te plaatsen - dus na de tweede jambe - en in vers 11 na oven, en in 13 door de komma na waarheyt en na man.[2]
  1.   Weblink bron “De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur.” (1993), Uitgeverij Zuid, Haarlem/Brussel, ISBN 9067730076, p. 198
  2.   Weblink bron
    Frans Wetzels
    Even rusten op een goddelijke berg in: Fumus., jrg. 14 (2016), Stichting Willem Godschalck van Focquenbroch, Soest, p. 32