• plek·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plekken
plekte
geplekt
zwak -t volledig

plekken

  1. overgankelijk er vlekken op maken
  2. overgankelijk er iets kleverigs op aanbrengen
  3. ergatief vlekken gaan vertonen
  4. ergatief kleverig worden, kleverig zijn, ergens aan vast blijven zitten
     Deze verstopping ontstaat doordat deeltjes aan de wand van de kransslagader blijven plekken.[3]

de plekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plek
     Pogue stelde me voor aan zijn vriend ‘Barbie’, een excentrieke man die de lievelingsbarbie van zijn dochter met zich meedroeg en haar op allerlei rare plekken fotografeerde.[4]
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. plekken op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Oorzaken hartinfarct” op hartstichting.nl
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be