• pleeg·broe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord pleegbroeder pleegbroeders
verkleinwoord

de pleegbroederm [1]

  1. aangenomen mannelijk kind van de eigen ouders
     Peredur is op een burcht gastvrij ontvangen door de jonge slotvrouw en haar drie pleegbroeders.[2]
  2. mannelijk kind van de pleegouders
  3. mannelijke ziekenverzorger
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063