planologisch
- pla·no·lo·gisch
- afgeleid van planologie met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | planologisch | planologischer | |
verbogen | planologische | planologischere | |
partitief | planologisch | planologischers | - |
planologisch
- betrekking hebbend op de planologie, het vak dat zich bezig houdt met de ruimtelijke ordening
- Door de planologische beslissing mag hier geen zware industrie komen.
- Het woord planologisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "planologisch" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be