planlegge
- plan·leg·ge
Naar frequentie | 7326 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | planlegge |
tegenwoordige tijd | planlegger |
verleden tijd | planla |
voltooid deelwoord |
planlagt |
onvoltooid deelwoord |
planleggende |
lijdende vorm | planlegges |
gebiedende wijs | planlegg |
vervoegingsklasse | Klasse 5 sterk |
opmerking |
planlegge
- overgankelijk bedenken, concipiëren, ontwerpen, plannen, programmeren, smeden, uitdenken, uitstippelen, verdichten, verzinnen
- «Det var en veldig godt planlagt tur som dessverre endte veldig galt.»
- Het was een zeer goed geplande reis die helaas zeer verkeerd eindigde.
- «Det var en veldig godt planlagt tur som dessverre endte veldig galt.»
- plan·leg·ge
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | planlegge planlegga |
tegenwoordige tijd | planlegg |
verleden tijd | planla |
voltooid deelwoord |
planlagt |
onvoltooid deelwoord |
planleggande |
lijdende vorm | planleggast |
gebiedende wijs | planlegg |
vervoegingsklasse | Klasse 5 sterk |
opmerking |
planlegge