piranha
- pi·ran·ha
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piranha | piranha's |
verkleinwoord |
- (straalvinnigen) benaming voor bloeddorstige zeer gevaarlijke Zuid-Amerikaanse roofvissen uit de onderfamilie Serrasalminae
- Daar zat ik drie jaar geleden een hele middag met een geïmproviseerde hengel in een gammele kano, te wachten tot de piranha's zouden happen. Met niet meer dan een flexibele bamboestengel, een paar meter visdraad, een haakje en een paar blokjes vlees als aas, wist ik die dag maar liefst zeven bloeddorstige vissen uit het water te trekken. Nog diezelfde avond belandde het grootste deel van de vangst in de soep en at ik voor het eerst in mijn leven iets met zelf gevangen wild. De smaak viel uiteindelijk een beetje tegen - het deed mij iets te veel denken aan een kippensoepje - maar een avontuur was het wel. [2]
- Het woord piranha staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piranha" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "piranha" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC Stéphanie Versteeg 7 maart 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be