pinkelen
pin·ke·len
- In de betekenis van ‘wegslaan van een puntig houtje met een stok’ voor het eerst aangetroffen in 1883 [1]
- frequentatief gevormd uit pinken met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pinkelen |
pinkelde |
gepinkeld |
zwak -d | volledig |
pinkelen
- knipperen met de ogen
- Inger pingelde tegen de zon. [2]
- flikkeren
- Ik kijk naar de klare morgenhemel waar nog een paar sterren pinkelen, en lach. [3]
- Het woord pinkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pinkelen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pinkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Saris, L.En ze lijkt zo op jou (2012)
- ↑ Moens, W.Celbrieven (1923) 3de druk, De Sikkel, Antwerpen p. 74; geraadpleegd 2014-06-01
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be