piefpaf
- pief·paf
- klanknabootsing van een doffe knal [1]
piefpaf
- geluid als van een schot uit een vuurwapen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piefpaf | - |
verkleinwoord | - | - |
het piefpaf o
- Het woord 'piefpaf' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piefpaf" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Andersen, H.C."De denneboom" in: Provinciale Drentsche en Asser courant jrg. 125 nr. 302 (23 december 1950); p. 11 kol. 4; geraadpleegd 2019-08-15
- ↑ Kuitert, G.B."Ingezonden. Een bezoek." in: Nieuwsblad van het Noorden jrg. 20 nr. 90 (17 april 1907); p. 9 kol. 4; geraadpleegd 2019-08-15
- ↑ "Vuurwerk, dat wij betalen." in: De Indische Courant jrg. 4 nr. 218 (8 juni 1925); p. 6 kol. 6; geraadpleegd 2019-08-15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be