pied-à-terre
- pied-à-ter·re
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buitenhuisje, gelegenheid tot verblijf van iem. die elders woont’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- uit het Frans (letterlijke betekenis: een voet aan de grond)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pied-à-terre | pied-à-terres |
verkleinwoord |
het pied-à-terre o
- kleine tweede woning (vaak gelegen in een stad waar men werkt maar niet woont)
- De eerste keer dat ik Awee Prins ontmoette, was hij nog een vijftiger. Toen sprak ik hem in de treurflat. Zo noemen ze in Rotterdam de luxe City House-flat - een blok van 150 appartementen, bewoond door alleenstaanden, de meeste vers gescheiden. Prins had er een pied-à-terre, zijn vrouw en twee zonen woonden thuis, wat verderop. ‘Mijn levensstijl was soms dermate onmogelijk voor ze, dat ik maar beter weg bleef.’ Het was er ook makkelijker werken, want ‘behalve drie buurvrouwen die steeds enthousiaster suiker kwamen lenen’ was de afleiding in de huiltoren minimaal. [2]
- Ze pendelt geregeld op en neer naar Nederland waar ze met A., die architect is, in 2010 de villa aan de Amstel lieten bouwen. ,,We gaan rustig op zoek naar iets anders, want ik zal altijd een pied-à-terre willen in Nederland, maar ik denk dat een appartement volstaat. [3]
1. pied-à-terre
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord pied-à-terre staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "pied-à-terre" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Standaard ZATERDAG 23 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Dennis Jansen 24-maart-2017