• pe·tri·chor
enkelvoud meervoud
naamwoord petrichor -
verkleinwoord - -

de petrichorm

  1. kenmerkende geur na een regenbui die een periode van droogte beëindigd
     Ik was niet verheugd als de bomen weer gingen bloesemen of als ik petrichor rook na dagen onverdraaglijke hitte.[1]
  1.   Weblink bron
    Sarah Sluimer
    “De natuur op haar wreedst” (29 juli 2021) op nrc.nl