persoonsbeschrijving


  • per·soons·be·schrij·ving
enkelvoud meervoud
naamwoord persoonsbeschrijving persoonsbeschrijvingen
verkleinwoord

de persoonsbeschrijvingv [1]

  1. tekst waarin de eigenschappen van een persoon staan vermeld
     Een gedetailleerde persoonsbeschrijving kon hij niet geven, maar hij had de indruk dat het jonge mannen waren, misschien zelfs minderjarigen.[2]
     Maar alvorens we een gedragslijn kunnen bepalen, is het nodig met het meisje te spreken om van haar te vernemen of ze bereid is deze Monks aan te wijzen, natuurlijk met dien verstande dat hij door ons en niet door de politie zal worden aangepakt; of als ze dat niet wil of kan doen, moet ze ons een zodanige persoonsbeschrijving geven en meedelen waar hij zich pleegt op te houden dat we in staat zijn om hem te vinden.[3]
     Aan het boek van Friedrich Sieburg is zijn persoonsbeschrijving ontleend en (in vrije weergave) zijn redevoering op bladzijde 501.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Péter Nádas
    “Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep  , ISBN 9055154407
  3. “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397
  4. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723