• pe·ne·tre·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
penetreren
penetreerde
gepenetreerd
zwak -d volledig

penetreren

  1. ergatief diep in iets doordringen, binnendringen
    • In tegenstelling to alfastraling penetreert gammastraling door het gehele lichaam. 
  2. (seksualiteit) seks hebben door met een penis of dildo het lichaam van de partner binnen te gaan
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]