pendule
  • pen·du·le
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slingeruurwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1692 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pendule pendules
verkleinwoord penduletje penduletjes

de pendulev / m

  1. klein slingeruurwerk dat binnenshuis gebruikt wordt en meestal op een kast of dressoir staat, vaak als siervoorwerp
    • Mooi om zien is hoe vormgevers tijd nodig hebben om zich aan te passen: de eerste elektrische bedwarmer heeft nog de vorm uit de tijd dat je er kooltjes in moest doen, de waterkoker is een fluitketel met een stekker , de wasmachine een tobbe, de klok een pendule. [3] 
    • Het eerste voorwerp werd maandagmiddag overhandigd. Het ging om een pendule die qua afmeting afwijkt van andere pendules. „Ik loop af en toe een kringloopwinkel binnen en ontdek bijna altijd wel iets bijzonders”, zegt collectiebeheerder Jos Kuiper van Behoud van ’t Oud. „Na de oorlog bouwden fabrikanten pendules aan de lopende band. Arbeiders hadden plotseling voldoende inkomen om er ook een te kopen. Pendules zijn meestal 40 centimeter breed, maar dit exemplaar is wel 60 cm. Het paste waarschijnlijk niet op een vensterbank in een doorsnee arbeiderswoning.” [4] 
90 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]