penaal
- pe·naal
- van Frans pénal, op te vatten als afgeleid van pene met het achtervoegsel -aal; in de betekenis van ‘m.b.t. het strafrecht’ voor het eerst aangetroffen in 1527 [1][2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | penaal | penaler | penaalst |
verbogen | penale | penalere | penaalste |
partitief | penaals | penalers | - |
penaal
- Het woord penaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "penaal" herkend door:
26 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ penaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "penaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be