Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • peeu·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • Vermoedelijk klanknabootsend [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peeuwen
peeuwde
gepeeuwd
zwak -d volledig

Werkwoord

peeuwen

  1. inergatief zeuren, zaniken, huilen, janken
     "Je moet niet zo peeuwen (janken, piepen), wat meer uitgesproken wordt als pieuwen." Het woord "Peeuwen" ken ik van mijn Zaanse vriendin.[2]
     [Niet zaans, m]aar Zeeuws. Hier wordt ook gepeeuwd, waarbij de ee een soort klank is tussen een lange eeeee en een lange ieieiieie. Het betekent hier jammeren, zeuren, klagen.[3]
  2. inergatief door beide armen uit te strekken met de hand de lengte van iets schatten, vamen
      Ja, man. Karel, met zijne groote handen, hij kan zoo wijd peeuwen![4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. peeuwen op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Monique D*
    “Peeuwen, geen zaans?” (21 maart 2009), Ouders.nl
  3.   Weblink bron
    Tirza G*
    “Niet zaans” (21 maart 2009), Ouders.nl
  4.   Weblink bron “Loquela” (1907), Veen