patissier
- Geluid: patissier (hulp, bestand)
- IPA: / ˌpatiˈʃe / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌpa.tisˈje/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌpa.tisˈje/
- pa·tis·sier
- Ontleend aan het Franse pâtissier.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patissier | patissiers |
verkleinwoord | patissiertje | patissiertjes |
de patissier m
- (Zuid-Nederlands) (beroep) een banketbakker
- Jan is de beste patissier van de stad; zijn mattentaartjes zijn om duimen en vingers bij af te likken.
- Het woord patissier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patissier" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be