pasgehuwde
- Geluid: pasgehuwde (hulp, bestand)
- pas·ge·huw·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasgehuwde | pasgehuwden |
verkleinwoord |
- iemand die pas getrouwd is
1.
pasgehuwde
- verbogen vorm van de stellende trap van pasgehuwd
- Het woord 'pasgehuwde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.