parkkonijn
- Geluid: parkkonijn (hulp, bestand)
- park·ko·nijn
- samenstelling van park en konijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parkkonijn | parkkonijnen |
verkleinwoord | parkkonijntje | parkkonijntjes |
het parkkonijn o
- een halfgedomesticeerd konijn dat in parken gehouden wordt
- En in het parkkonijn, zooals het tegenwoordig nog in de middelste provincies van Frankrijk in omtuinde parken enz. gehouden wordt, hebben we zonder twijfel den omgangsvorm te zien van het wilde tot het tamme konijn.[1]
1. een halfgedomesticeerd konijn dat in parken gehouden wordt
- Het woord 'parkkonijn' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ blz 81 Album der natuur.
editeurs Pieter Harting, Douwe Lubach, Eliza van der Ven, Willem Martinus Logeman, Hugo de Vries
uitgever A.C. Kruseman, 1906