parking
- par·king
- In de betekenis van ‘parkeerterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1975 [1]
- pseudo-Engels
- van Engels parking lot [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parking | parkings |
verkleinwoord | - | - |
de parking m
- gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
- Het woord parking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parking" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "parking" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ parking op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- par·king
enkelvoud | meervoud |
---|---|
parking | parkinges |
parking m
- parking in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española