1. gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
  • par·king
  • In de betekenis van ‘parkeerterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1975 [1]
  • pseudo-Engels
  • van Engels parking lot [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parking parkings
verkleinwoord - -

de parkingm

  1. gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
91 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • par·king
enkelvoud meervoud
parking parkinges

parking m

  1. (verkeer) parkeerplaats