Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·cours·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parcoursbouwer parcoursbouwers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de parcoursbouwerm

  1. (sport) persoon die de route ontwerpt en bouwt die sporters tijdens een wedstrijd afleggen
     Ieder jaar prepareert organisator ASO het 256,6 kilometer lange parcours. Daarvoor maakt het alle 29 kasseistroken, in totaal 54,4 kilometer, grasvrij en koersklaar. In auto's of tractoren gaat men iedere strook langs, vertelt Thierry Gouvenou, parcoursbouwer bij ASO en verantwoordelijke tijdens Parijs-Roubaix.[1]
     Want als er dan iets gebeurt, wordt er vaak meteen met de vinger gewezen naar de parcoursbouwer, kortom de organisator. "Media, teams en ook renners staan dan gelijk in de gevechtshouding en de organisator ligt onder vuur. De vraag is in hoeverre dat redelijk is."[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De geiten van Parijs-Roubaix grazen in Arenberg voor veiligere passage door de hel” (16 maart 2023, 16:02), NOS
  2.   Weblink bron “'Waanzin dat onze parcoursen nu nooit worden gecontroleerd door de UCI'” (24 juni 2023, 08:42), NOS