Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pan·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord panding pandingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pandingv

  1. (economie) het geven van een lening tegen een onderpand
  2. (juridisch) het beslag leggen op goederen als voorbereiding op een executieverkoop
Synoniemen

Gangbaarheid

21 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen