panding
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pan·ding
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van panden met het achtervoegsel -ing [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | panding | pandingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de panding v
- (economie) het geven van een lening tegen een onderpand
- (juridisch) het beslag leggen op goederen als voorbereiding op een executieverkoop
Synoniemen
- [1] beslaglegging, pandbeslag
Gangbaarheid
- Het woord panding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "panding" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ panding op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be