• paf·fe·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pafferig pafferiger pafferigst
verbogen pafferige pafferigere pafferigste
partitief pafferigs pafferigers -

pafferig

  1. slap en dik
    • De pafferige jongen hing de hele dag maar in de stoel te hangen en deed niets anders dan gamen, cola drinken en chips eten. 
     Er piepten blonde krullen onder de rand van haar smoezelige muts uit. Ze zou een mooi gezicht hebben gehad als haar pafferige huid haar tere gelaatstrekken niet had verhuld.[1]
96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]
  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be