• pa·die
enkelvoud meervoud
naamwoord padie -
verkleinwoord - -

de padiev / m

  1. (landbouw) rijst Oryza sativa   die nog niet is geoogst
    • Niet zijn bereikbaarheid, maar zijn onbereikbaarheid weerspiegelt de macht van de opkoper. Hij verschijnt wanneer het hem zint, dus net even te laat, op het moment dat de padie op het veld begint te rotten. Dan kan er worden onderhandeld over de prijs van de oogstmachine, de droogruimte en de rijst. [3]
  2. (voeding) geoogste rijst die nog gedorst of gepeld moet worden
    • Door één of twee ossen rondjes te laten lopen over de rijsthalmen, lieten de rijstkorrels door het vertrappen los en ze kwamen op het kleed terecht. Vervolgens werden de halmen als stro weggegooid en de padie of ongepelde rijstkorrels werden na het wannen in jutezakken afgevoerd. [4]
  • padi (officiële spelling tot 1955)
12 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[5]