own
- Afkomstig van het Middelengelse ownen.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to own |
he/she/it | owns |
verleden tijd | owned |
voltooid deelwoord |
owned |
onvoltooid deelwoord |
owning |
gebiedende wijs | own |
own
- overgankelijk bezitten
- overgankelijk verslaan [1], overweldigen
- «I will own my enemies.»
- Ik zal mijn vijanden verslaan.
- «I will own my enemies.»
- overgankelijk erkennen, toegeven
- «I own that I was wrong.»
- Ik geef toe dat ik het fout had.
- «I own that I was wrong.»
- acknowledge, admit [3]
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
own | - | - |
own