• over·tal
enkelvoud meervoud
naamwoord overtal overtallen
verkleinwoord

het overtalo

  1. (sport) spelsituatie waarbij het ene team met meer spelers speelt dan het andere team
     Het numerieke overtal was voor Ajax niet het sein om écht gas te geven, waardoor de Klassieker wat voortkabbelde.[2]
     Bondscoach Arno Havenga vond dat zijn ploeg in de tweede wedstrijd iets beter partij bood. ,,We speelden met de nieuwe regels, onder meer kortere aanvalstijd in overtal en na corners.[3]
  2. een (te) groot aantal
     Het moge duidelijk zijn: een panel met ballenverstand. Hoe kijkt het aan tegen de airfryer- en ovenballen die in overtal zijn in de supermarkt?[4]
71 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Noud Bemelen
    “Ajax op halve snelheid voorbij Feyenoord in matig duel” (28-10-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “Waterpolosters lijden wederom ruime oefennederlaag in VS” (21-12-2018), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Matthijs Meeuwsen
    “Deze bitterballen komen als beste uit de test” (23-03-2019), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be