overtal
- over·tal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overtal | overtallen |
verkleinwoord |
het overtal o
- (sport) spelsituatie waarbij het ene team met meer spelers speelt dan het andere team
- ▸ Het numerieke overtal was voor Ajax niet het sein om écht gas te geven, waardoor de Klassieker wat voortkabbelde.[2]
- ▸ Bondscoach Arno Havenga vond dat zijn ploeg in de tweede wedstrijd iets beter partij bood. ,,We speelden met de nieuwe regels, onder meer kortere aanvalstijd in overtal en na corners.[3]
- een (te) groot aantal
- ▸ Het moge duidelijk zijn: een panel met ballenverstand. Hoe kijkt het aan tegen de airfryer- en ovenballen die in overtal zijn in de supermarkt?[4]
- Het woord overtal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overtal" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Noud Bemelen“Ajax op halve snelheid voorbij Feyenoord in matig duel” (28-10-2018), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Waterpolosters lijden wederom ruime oefennederlaag in VS” (21-12-2018), Tubantia
- ↑ Weblink bron Matthijs Meeuwsen“Deze bitterballen komen als beste uit de test” (23-03-2019), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be