• over·dui·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overduidelijk overduidelijker overduidelijkst
verbogen overduidelijke overduidelijkere overduidelijkste
partitief overduidelijks overduidelijkers -

overduidelijk

  1. zo duidelijk dat je er niet aan hoeft te twijfelen
    • Daarmee was het overduidelijk geworden dat hij onschuldig was. 
     Hij zat erbij als een man die overduidelijk geen maaltijd oversloeg en die ook voor het overige beter wist dan wie ook wat goed was voor hemzelf en de wereld.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]