oudachtig
- oud·ach·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oudachtig | oudachtiger | oudachtigst |
verbogen | oudachtige | oudachtigere | oudachtigste |
partitief | oudachtigs | oudachtigers | - |
oudachtig [1]
- lijkend op iets dat oud is
- ▸ Vroman schrijft: „Buig ik mij over je heen/ in bed, dan voel ik mijn smalle/ en toch verslappende wangen/ oudachtig naar voren vallen.”[2]
- Het woord 'oudachtig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oudachtig" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron 22-05-2002“Gekoesterd door gedichten” (Drs. A. J. Maasland), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be