ortolaan
- or·to·laan
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1730 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ortolaan | ortolanen |
verkleinwoord | ortolaantje | ortolaantjes |
de ortolaan m
- (zangvogels) Emberiza hortulana lid van de familie der gorzen met groengrijze kop, in Nederland als broedvogel uitgestorven
- Het woord ortolaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ortolaan" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ortolaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ortolaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be