1. Een oribi in Oeganda.
  • ori·bi
enkelvoud meervoud
naamwoord oribi oribi's
verkleinwoord - -

de oribiv / m

  1. (evenhoevigen) soort dwergantilope Ourebia ourebi   in Afrika
    • Alphonse steekt een geestdriftige vinger uit: op een kleine alp staan in het volle zonlicht een troepje moedige impala-antilopen. Naast hen twee zwaardere soortgenoten, oribi's. Ze zijn smoorlijk verliefd op elkaar, zwenken en buigen hun kop met allerzoetste bambi-gebaartjes. Hun blanke buik steekt fris af tegen het roestbruine kleed, over rug en poten gespannen. [1]
11 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[2]