binnenkant van een orgel met veel orgelpijpen
  • or·gel·pijp
enkelvoud meervoud
naamwoord orgelpijp orgelpijpen
verkleinwoord orgelpijpje orgelpijpjes

de orgelpijpv / m

  1. een van de buizen van een orgel waar het geluid uit komt
    • Het uiterlijk van de Japanner is al lang geen verrassing meer, maar is in die mate opvallend dat Honda heel dicht bij het studiemodel is gebleven. De Civic Type-R is een echte ‘boy racer’ geworden, met een lel van een achtervleugel, vier orgelpijpen van uitlaten en een agressief smoelwerk.[2] 
    • Het gaat om een symbolische verkoop. „De kopers worden niet daadwerkelijk eigenaar”, zegt Maarten van Woerden, bestuurslid van de Stichting Fondswerving Restauratie Nieuwe Kerk Delft. Geïnteresseerden kunnen onderdelen van de kerk adopteren, zoals vloertegels, ramen, orgelpijpen, pilaren en monumenten.[3] 
    • Een orgel uit 1776 dat door de kerk lijkt te zweven. Orgelpijpen die dansen en exploderen op muziek. Historische glas-in-loodramen die zich verplaatsen. Het is te beleven tijdens het eerste driedimensionale orgelconcert van Europa, dinsdagavond in Nijmegen.[4] 
  2. karstpijp, een diepe koker in kalksteen
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf REMCO SLUMP 03 mrt. 2015
  3. de Telegraaf 02 feb. 2015
  4. de Telegraaf 09 sep. 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be