opvliegen
- op·vlie·gen
- samenstelling van op en vliegen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvliegen |
vloog op |
opgevlogen |
klasse 2 | volledig |
opvliegen
- ergatief vanaf de grond of een andere positie van rust aan een vlucht door de lucht beginnen
- Toen de luid knal weerklink vloog de hele zwerm spreeuwen op van het veld.
- ▸ Ze huilde tranen met tuiten toen het vliegtuig wegtaxiede, opvloog en in de donkere winterhemel verdween.[1]
- ergatief overdrachtelijk: plotseling in actie komen
- Hij vloog op en begon te schelden omdat hij zich door die opmerking beledigd voelde.
1. vanaf de grond of een andere positie van rust aan een vlucht door de lucht beginnen
- Het woord opvliegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvliegen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be