Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·trom·me·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

optrommelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
optrommelen
trommelde op
opgetrommeld
zwak -d volledig
  1. mensen bij elkaar roepen, mensen vragen om naar je toe te komen
    • Omdat we verwachten dat het erg druk wordt, gaan we extra personeel optrommelen. 
    • ‘Ik ben niet de enige. Ik heb weet van tal van collega's in de regio die met hetzelfde probleem kampen. Het wordt ieder jaar moeilijker. Tijdens de voorbije topweekends heb ik zelfs familie moeten optrommelen om te komen helpen. Bij de VDAB vind je honderden CV's, maar als je iemand daarvan contacteert, krijg je overal nul op het rekest. Wij bieden nochtans een vaste job aan, met nogal wat voordelen. Het mag allemaal niet baten’, aldus D'Hoedt. [2] 
    • Officier van justitie Klooster en zijn advocaat Dennis van den Berg lieten zich voor de vrijlating uit. Een deskundige van de reclassering van het Leger des Heils steunde dat niet. Meerdere vrouwen in zijn woonplaats zijn doodsbang voor H. en dragen een alarmsysteem om snel hulpverlening te kunnen optrommelen. Hij kondigde aan zijn leven te willen beteren. [3] 
    • Redacties trommelen politici, opiniemakers, 'Turken en Turkije-deskundigen' op die stereotyperingen en vooroordelen over Turkse-Nederlanders kunnen bevestigen. Hierbij wordt er niet of nauwelijks podium geboden aan het middenveld of aan experts die feitelijke en gefundeerde uitspraken kunnen doen over de integratie van Turkse-Nederlanders. [4] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • mensen optrommelen
mensen laten komen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard WOENSDAG 7 JUNI 2017
  3. Tubantia 19-10-2016
  4. NRC Cemil Yilmaz 20 april 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be