optimisme
- op·ti·mis·me
- Van het Franse 'optimisme' (met het achtervoegsel -isme).[1] In de betekenis van ‘neiging het beste te zien’ voor het eerst aangetroffen in 1860. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | optimisme | - |
verkleinwoord | - | - |
het optimisme o
- de verwachting dat gebeurtenissen gunstig gaan uitvallen
- ▸ De Nationale 7 is een symbool van naoorlogs optimisme, toen de salarissen elk jaar omhoog gingen en Frankrijk het modernste land ter wereld was, met zijn Concorde, tgv en kerncentrales.[3]
- (filosofie) wijsgerig stelsel dat beweert dat deze wereld zo volmaakt is als zij maar zijn kan
1. de verwachting dat gebeurtenissen gunstig gaan uitvallen
- Het woord optimisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "optimisme" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ "optimisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
optimisme | l'optimisme | optimismes | les optimismes |
optimisme m