opstoker
  • op·sto·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord opstoker opstokers
verkleinwoord

de opstokerm

  1. iemand die probeert mensen tot strijd aan te zetten
    • Zet assistent-trainer Orlando Trustfull neer als scheidsrechter annex opstoker annex motivator en spektakel is gegarandeerd. Hij sart, lacht, complimenteert, snauwt. Al lijkt motivatie wel het laatste waar de Ajacieden nu bij geholpen moeten worden. Want iedere speler die in het midden staat, krijgt oogkleppen op. Dan tellen alleen die blauwe lichtjes op de poortjes. [2] 
    • Opstokers tegen alles wat goed en verheven is, die liberalen, en aanblazers van alles wat ordinair en verdorven is. [3] 
    • En er hangen uitvergrote toespraken van Botha. In één, uit 1986, komt de volgende passage voor: “Die opstokers kan maar ras en skel, die marxiste kan maar lieg en bedrieg, ons vyande kan ons probeer ondermyn, maar hier is die feite. Ek en my regering is verbind tot magsdeling.” [4] 
87 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Daniël Dwarswaard 06-01-16 Cruijff is er toch een beetje bij als motivator in Belek
  3. NRC Arie KleijwegtOud-Directeur Vpro-Televisie 23 februari 1995 Nederlanders wilden na oorlog oude omroepbestel niet terug
  4. NRC Lolke van der Heide 24 februari 1998 In zijn Westkaapse thuisland is P.W. Botha nog meneer
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be