• op·ro·ken

oproken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oproken
rookte op
opgerookt
zwak -t volledig
  1. iets verbruiken door het langzaam te verbranden
    • Songboek van Snoop Dogg kun je oproken: Rapper Snoop Dogg, fervent wietroker, heeft een boek uitgebracht met zijn songteksten. Niet bepaald opmerkelijk, ware het niet dat het boekje gedrukt is op sigarettenvloei. [2] 
    • Rookpauzes blijken een heet hangijzer onder werkend Nederland. Zo vindt meer dan twee derde van de ondervraagden dat rookpauzes standaard onbetaald zouden moeten zijn. Longarts Dekker vindt zelfs dat niet-rokers ter compensatie van die rookpauzes drie weken extra vrij zouden moeten krijgen: ,,Je zou niet-rokers drie weken extra verlof moeten geven. Als je het naar buiten wandelen, sigaret oproken én weer naar boven lopen optelt, kost dat zeker zo’n 10 minuten per keer. Als je vier keer per dag gaat roken, betekent dat omgerekend voor een heel jaar drie weken extra pauze." [3] 
    • Hij ging daarna op Verstappiaanse wijze - op een moment dat je het niet verwacht - de oude Jenson Button voorbij en daarna ook Kimi Raikkonen. Vervolgens zette hij een paar keer de snelste raceronde neer. Met zijn snelle tijden naderde hij de achterkant van Rosberg zelfs. Red Bull beet op de nagels en wilde niet dat Verstappen zijn banden zou oproken. [4] 
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]