Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·prik·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opprikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opprikken
prikte op
opgeprikt
zwak -t volledig
  1. iets vastpakken of vastzetten door het voorwerp te doorboren met een scherp voorwerp
    • De tweetandige vork werd wel gebruikt in de keuken, maar kwam niet op tafel. Eten deed je vooral met je handen, en dingen opprikken gebeurde met een scherp mes. In het Oosten raakte het gebruik van vorken wel in zwang, en toen de Byzantijnse prinses Theodora Doukaina in de 11e eeuw met de Venetiaanse hertog Domenico Selvo trouwde, bracht zij als onderdeel van haar bruidsschat een setje gouden vorkjes mee. [2] 
    • Vorige week namen we afscheid van Ruud Vis. Hij was van 1981 tot kort voor zijn dood verbonden aan het Natuurhistorisch Museum als vrijwilliger, als honorair-conservator entomologie. Ruud leerde mij de kneepjes van het insecten verzamelen. In de bijna 35 jaar dat hij aan de Rotterdamse collectie werkte, zijn er minimaal 137.346 insecten door zijn vingers gegaan. Opprikken, determineren, ordenen en – de laatste jaren – digitaal registreren. [3] 
    • Wat was als kind uw allereerste experiment? Insecten opprikken, vrees ik. Ik ben mijn carrière eerder begonnen als verzamelaar dan als hypothese-tester. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf DAPHNE DECKERS 26 okt. 2013 Duivelse vorken
  3. NRC Kees Moeliker 3 februari 2016 Vlinderman
  4. De Standaard 11 JUNI 2004 WETENSCHAPPER VAN DE WEEK. Erik Matthysen
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be