• opp·drags·gi·ver
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   oppdragsgiver     oppdragsgiveren     oppdragsgivere     oppdragsgiverne  
genitief   oppdragsgivers     oppdragsgiverens     oppdragsgiveres     oppdragsgivernes  

oppdragsgiver m

  1. opdrachtgever (mannelijke vorm)
    «Pål Refsdals oppdragsgiver mener at den norske frilansjournalisten ble kidnappet.»
    De opdrachtgever van Pål Refsdal is van mening dat de Noorse freelance journalist ontvoerd is.
  2. opdrachtgeefster (vrouwelijke vorm)