• op·luch·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord opluchting opluchtingen
verkleinwoord - -

de opluchtingv

  1. het gevoel bevrijd te zijn van iets dat dreigde
    • Toen het gevaar van de tornado geweken was heerste er alom opluchting. 
    • De onthulling van de foto is voor Falcke een grote opluchting. ‘We hebben hier 25 jaar op gewacht. En toen ik eindelijk wist wat eruit kwam, mocht ik er niet over praten. Nu is het openbaar en is deze foto niet meer van ons alleen, maar van iedereen’, laat hij aan de telefoon weten. [1] 
     Ik voelde een immense opluchting aangezien ik dacht dat we nu veilig waren.[2]
     Er kon geen sprake van zijn dat ze haar kleine woonkamer op de benedenverdieping binnen konden gaan, laat staan de keuken, met opluchting stelde hij vast dat het symbolische theedrinken al een gepasseerd station was omdat ze direct naar de slaapkamer boven gingen.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. de Volkskrant George van Hal 10 april 2019 Astronomen maken eerste foto van een zwart gat
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be