Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·ra·bel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen operabel operabeler operabelst
verbogen operabele operabelere operabelste
partitief operabels operabelers -

Bijvoeglijk naamwoord

operabel [2]

  1. (medisch) van een aandoening (met name een tumor) dat deze met een operatie genezen kan worden
    • De tumoren van Spijkers waren niet operabel. 'Daar is niks meer aan te doen. Hooguit kan een verdere groei daarvan enigszins tot stilstand worden gebracht'. Hij bleef echter optimistisch. [3] 
    • "Zo'n uitgebreide APK doe je wellicht eerder als je wat ouder bent. Ik snap de kritiek wel op de preventieve scans. Als je hoort dat je bijvoorbeeld een aneurysma hebt dat niet operabel is, dan loop je met een tijdbom rond en dat is dan wel een enorme last. Als je met die wetenschap niet wilt leven, moet je er niet aan beginnen." [4] 
    • Hans Breukhoven noemde zijn ziekte, kort na de diagnose, in een interview 'helaas één van de moeilijk geneesbare kankers'. ,,Ik heb geen uitzaaiingen. Het is operabel, dus artsen geven me een goede kans. [5] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[6]


Verwijzingen