• op hol slaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
op hol slaan
sloeg op hol
op hol geslagen
klasse 6 volledig

op hol slaan

  1. onbeheerst wegrennen (vooral gezegd van paarden)
    • Toen men op de plaats was aangekomen, waar men wist, dat de leeuw zich moest ophouden, werden de paarden met de hoofden aan elkaar gebonden van het toneel van de strijd afgevoerd. Dit moest men doen, omdat de leeuw graag een paard aanvalt. Zagen de dieren de leeuw naderen, dan zouden ze zeker schrikken en op hol slaan.) [2]
  2. (figuurlijk) overhaast ondoordachte dingen doen
    • Ze is de schoonheid zelf, moet u weten, Afrika's nobelste dochter! Met ontroerende gelatenheid stoft ze de shutter-lamellen van de blanke meester die geen meester wil zijn. Hoe zal ik haar, in wie door mijn lamlendigheid de slavin in stand wordt gehouden, mijn respect betuigen voor haar meesterlijke houding van berusting? Ach! Laat ik niet op hol slaan weer, zoals ik op hol geslagen ben voor Wonnie toen ik alleen nog maar wist hoe ze giechelde en zoende. [3]
  3. (figuurlijk) zich snel, onregelmatig bewegen of ontwikkelen
    • Het verhaal zit hem in de beelden, zeggen de verdedigers van deze film. Toegegeven, de party-scènes waarin de camera's op hol slaan en alle contouren en kleuren samenvloeien om de uitwerking van dans & drugs in beeld te vangen, zijn indrukwekkend. [4]
    1. (techniek) (van motoren) draaien met een te hoge, onregelmatige frequentie
    2. (medisch) (van het hart) snel en onregelmatig kloppen