onzes
- on·zes
- oude naamvalsvorm[1]; op te vatten als ons met het achtervoegsel -s
onzes
onzes
- (verouderd) genitief m (van) ons
- (verouderd) genitief o (van) ons
- Zeven dagen achter elkaar werken in de hitte en in het zweet onzes aanschijns, heeft zijn sporen achtergelaten, nog afgezien van het feestje de voorafgaande nacht. [6]
- [1] jaar onzes Heeren
- [1] onzes ondanks
- [1] onzes weegs
- [2] in het zweet onzes aanschijns
- [2] onzes inziens
- Het woord onzes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "Ontferm u onzer" (2 augustus 2011) op website: OnzeTaal.nl; geraadpleegd 2016-08-28
- ↑ Ewald, J.L.Gedachten en gevoelens van eenen christen. deel 1 (1820) W. van Boekeren, Groningen; p. 176; geraadpleegd 2016-08-28
- ↑ Vondel, J. van den"Aen Galatea, die reisvaerdigh staet. Het XXVII. Gezang." in:Sterck, J.F.M. e.a. (eds.)De werken van Vondel. Zevende deel: Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius. (1934) De Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam; p. 322; geraadpleegd 2016-08-28
- ↑ Veenhof, H."Het 300.000-banenplan dat de 'oude hap' voor ogen staat" in: Nederlands Dagblad jrg. 50 nr. 12739 (22 juni 1994); p. 5 kol. 7; geraadpleegd 2016-08-28
- ↑ "Genesis 31:1" van: Statenvertaling. Jongbloededitie op website Statenvertaling.net
- ↑ Kuypers, F.J."Hollands Dagboek" in: NRC Handelsblad jrg. 24 nr, 249 (23 juli 1994); p. 30 (Zat.Bijv. p. 6) kol. 5 geraadpleegd 2016-08-28