onvoltooid verleden toekomende tijd

  • on·vol·tooid ver·le·den toe·ko·men·de tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord onvoltooid verleden toekomende tijd -
verkleinwoord - -

de onvoltooid verleden toekomende tijdm

  1. (grammatica) De o.v.t.t. stelt men samen met zou(den) en een infinitief. Het drukt een handeling uit die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Aangezien het uitgangspunt om de tijdsverhoudingen te bepalen hier het verleden is, spreekt men over een "verleden toekomende" tijd