onvergankelijkheid

  • on·ver·gan·ke·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onvergankelijkheid onvergankelijkheden
verkleinwoord

de onvergankelijkheidv

  1. het niet verloren kunnen gaan; het eeuwig zijn; het niet vergaan
     Woorden als organisme, vernietiging van organismen, onvergankelijkheid van de stof, de wet van het behoud van energie, evolutie, waren in de plaats van zijn vroeger geloof gekomen.[2]