• ont·zet·ting
1 enkelvoud meervoud
naamwoord ontzetting -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord ontzetting ontzettingen
verkleinwoord - -

de ontzettingv

  1. grote mate van schrik
    • De ontzetting stond op zijn gezicht af te lezen. 
  2. (juridisch) volgens artikel 31 van het Belgisch Strafwetboek, een rechterlijke beslissing die aan de veroordeelde het recht ontneemt bepaalde burgerlijke en/of politieke ambten uit te oefenen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be