ontzeggen
- ont·zeg·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontzeggen |
ontzei ontzegde |
ontzegd |
zwak -d
onregelmatig |
volledig |
ontzeggen
- overgankelijk iemand iets ~: een toelating weigeren of intrekken
- Sinds 2009 is het mogelijk om daders van huiselijk geweld tien dagen de toegang tot hun woning te ontzeggen.
- wederkerend zich ~ afzien van het genot of gebruik van iets
- Het zich ontzeggen van plezier vond hij juist een grote zonde.
1. een toelating weigeren of intrekken
2. afzien van het genot of gebruik van iets
|
- Het woord ontzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontzeggen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be