• de·ny
vervoeging
onbepaalde wijs to  deny 
he/she/it  denies 
verleden tijd  denied 
voltooid
deelwoord
 denied 
onvoltooid
deelwoord
 denying 
gebiedende wijs  deny 

deny

  1. ~ + gerund: ontkennen, loochenen
    «He denied having been present.»
    Hij ontkende aanwezig te zijn geweest.
  2. weren, afwijzen, weigeren
    «I was denied access.»
    Mij werd de toegang geweigerd.