• ont·vluch·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord ontvluchting ontvluchtingen
verkleinwoord

de ontvluchtingv

  1. de keer dat men zich bevrijdt uit een gevaarlijke situatie of gevangenschap
     De gemeente ziet daarom meer in gerichte informatiecampagnes. Daarnaast zijn vanaf juni volgend jaar rookmelders in woningen verplicht. "Dit is een belangrijke stap", stelt Balster. "Het lost het probleem met onvoldoende brandwerendheid niet op, maar de kans op tijdige ontdekking van brand, tijdige ontvluchting en het voorkomen van slachtoffers wordt hierdoor substantieel verhoogd."[2]
     Edwarda hield toch contact met hem. De andere Grieken bezorgden haar iedere dag een brief van Saul. De kwestie leek met een sisser af te lopen. De kampcommandant liet zich omkopen en stopte de zaak van de ontvluchting in de doofpot.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Rapport brand Den Haag: huizen voldeden niet aan bouwregels” (Woensdag 10 november 2021, 20:41), NOS
  3.   Weblink bron “De Romeo en Julia van concentratiekamp Warschau” (Vrijdag 4 mei 2012, 07:52), NOS