ontsporen
- ont·spo·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontsporen |
ontspoorde |
ontspoord |
zwak -d | volledig |
ontsporen [1]
- ergatief uit het aangelegde spoor geraken
- Op de Maasvlakte bij Rotterdam is een goederentrein ontspoord.
- onovergankelijk (figuurlijk) mislukken, zich vergalopperen, op het verkeerde pad raken
- ▸ Ik maakte vóór mijn trip vaak de grap dat ik zodra mijn oudste dochter ontspoorde direct naar huis zou komen.[2]
- ▸ Ze reageerde altijd verontwaardigd ‘Waarom ik altijd? Mijn zusje kan ook ontsporen hoor!’ Maar zolang alles goed en gezond bleef aan beide kanten van de oceaan kon ik met een gerust hart doorlopen.[2]
1. uit het aangelegde spoor geraken
- Het woord ontsporen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontsporen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be